Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AA3028

Datum uitspraak1995-01-11
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureCassatie
Instantie naamHoge Raad
Zaaknummers30013
Statusgepubliceerd


Uitspraak

gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem van 5 november 1993 betreffende na te melden naheffingsaanslag in de omzetbelasting. 1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof Aan belanghebbende is over het tijdvak 1985 een naheffingsaanslag in de omzetbelasting opgelegd ten bedrage van ƒ 26.600,-- aan enkelvoudige belasting en ƒ 13.300,-- aan verhoging, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd, met het besluit geen verdere kwijtschelding van de verhoging te verlenen. Belanghebbende is tegen die uitspraak en dat besluit in beroep gekomen bij het Hof, dat deze uitspraak en dit besluit heeft bevestigd. 2. Geding in cassatie Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld en daarbij vier middelen van cassatie voorgesteld. De Staatssecretaris van Financiën heeft bij vertoogschrift geconcludeerd tot vernietiging van 's Hofs uitspraak en tot verwijzing. 3. Beoordeling van de middelen 3.1. Het Hof heeft - voor zover in cassatie van belang - het volgende vastgesteld: De mondelinge behandeling van de zaak voor het Hof heeft plaatsgehad ter zitting van 15 juni 1993. Belanghebbende noch diens gemachtigde zijn aldaar verschenen. De oproeping voor de mondelinge behandeling is bij aangetekende brief van 12 mei 1993 gezonden aan het adres van belanghebbendes gemachtigde, Postbus 1111, 2222 AA Q. Die brief is ter griffie van het Hof niet als "onbestelbaar" of "niet afgehaald" retour ontvangen. De beheerder van het postkantoor te Q heeft aan de Griffier van het Hof medegedeeld "dat de brief waarschijnlijk wel in de postbus is gelegd, maar dat er geen handtekening is geplaatst". 3.2. Middel 1 behelst de klacht dat de mondelinge behandeling voor het Hof heeft plaatsgevonden zonder dat belanghebbende of zijn gemachtigde een oproeping voor de mondelinge behandeling heeft ontvangen. 3.3. Indien een partij niet ter zitting is verschenen, dient de uitspraak van het gerechtshof, voor het geval die partij in cassatie stelt dat de oproeping haar niet heeft bereikt, de feiten in te houden, waaruit blijkt dat de voorschriften van artikel 11 van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken betreffende de oproeping van partijen zijn nageleefd en dient door het gerechtshof te zijn vastgesteld dat de brief, inhoudende de oproeping, op regelmatige wijze op het betrokken adres is aangeboden, hetgeen zou kunnen blijken uit een bericht van ontvangst dat bij de verzending van de aangetekende brief wordt verlangd. Nu 's Hofs uitspraak zodanige vaststelling niet inhoudt, treft het middel doel. 's Hofs uitspraak kan niet in stand blijven. De overige middelen behoeven geen behandeling. Verwijzing moet volgen. 4. Proceskosten De Hoge Raad zal met het oog op een eventuele veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken belanghebbende in de gelegenheid stellen zich uit te laten als hierna bepaald. 5. Beslissing De Hoge Raad vernietigt de uitspraak van het Hof, verwijst het geding naar het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch ter verdere behandeling en beslissing van de zaak in meervoudige kamer met inachtneming van dit arrest, gelast dat door de Staatssecretaris van Financiën aan belanghebbende wordt vergoed het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie verschuldigd geworden griffierecht ten bedrage van ƒ 300,--, en stelt belanghebbende in de gelegenheid binnen 6 weken na heden zich uit te laten omtrent een eventuele veroordeling van de wederpartij in de kosten van het geding in cassatie. Dit arrest is gewezen door de raadsheer Bellaart als voorzitter, en de raadsheren De Moor en C.H.M. Jansen, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Van Hooff, in raadkamer van 11 januari 1995 Van de beslissing omtrent de verhoging wordt mededeling gedaan ter openbare terechtzitting van 1 februari 1995.